Wie mij een beetje kent weet dat ik geen recensies schrijf. Ik maak louter en bovendien uiterst zelden, een soort columnachtige leesimpressies, geheel en al literair onverantwoord, en alleen als aan de voorwaarde is voldaan, dat ik een indruk heb opgedaan van de schrijver als mens. Zo hoort het allerminst te gaan! Dat weet het kleinste kind. Het werk moet op zichzelf ‘gesavoureerd’ worden, en bovenal de vorm ervan! Niet zozeer de inhoud! En zéker niet de mens erachter! Maar dat kan ik niet. Voor mij is het allemaal met elkaar verbonden, anders voel ik het niet, niet genoeg om er zelf iets over te willen zeggen. Ik kan me niet hermetisch afsluiten voor het aanraken van het ene door het andere.
Not what you create, but who you become, las ik ooit. Het schijnt van een zekere Dallas Willard te zijn. Zo bekeken is een boek een momentopname, een innerlijke projectie van de schrijver, van een mens die zich bewust wordt van dingen, van zichzelf op de eerste plaats. Bij elk boek evolueert zijn bewustzijn onvermijdelijk en is daarna niet meer hetzelfde. De momentopname deelt hij gul en spilziek, zo is de kunstenaar, en kan iets raken in een ander mens. Af en toe ben ik de ontvanger van een boekgeworden mens, en af en toe de gever. Het zijn zeldzame momenten van wederzijds begrip en diep geluk, maar ze bestaan.
Vooralsnog is mijn ‘boek-mens-holisme’ geen persoonlijk dogma en het is volstrekt onwaar dat ik het doe om tegen de stroom in te varen. Ik stel het vast, meer niet. Ik las Christophe Vekeman pas nadat ik eens een uur mijn buik had moeten vasthouden van het lachen op het kortverhalenfestival van Boekhandel Limerick, KORT genaamd, dat hij in 2018 presenteerde. En toen ik vervolgens ik de aandrang voelde om te schrijven over de boeken die ik daarna van hem las, bleek die initiële ervaring volledig in het stukje verweven te zijn. Yves Petry’s laatste boek las ik kort nadat ik hem eens van ver zag op een boekvoorstelling. Hij leek me onbenaderbaar en hij keek zeer streng. Volgens een vriendin was dat omdat hij zich flink liep te ergeren aan de country music die er doorlopend en zeer prominent uit de boxen schalde, iets wat nochtans bepaald voorspelbaar en geheel binnen de verwachtingen lag voor deze specifieke voorstelling. Maar ik ben geïnteresseerd in onredelijkheid en ik hou van de boeken die daaruit voortspruiten. Blijkbaar had ik, misschien wel mede door wat ik had gezien, precies begrepen hoe het zat met De Geesten, want dat heeft Yves Petry me zelf gezegd na het lezen van mijn stukje. Caro Van Thuyne intrigeerde me dan weer omdat ik nergens een foto van haar kon vinden toen haar debuut werd aangekondigd. Op zijn minst bijzonder in this day and age, deze era van social media, selfies en fotoshop. Ik las haar boek Het Schuim, en daarna kon ik niet anders dan over haar, haar bijzondere en zeer persoonlijke werk schrijven. Het werd een draaikolk van impressies waarin boek en mens vervloeiden.
Bij Ilja Leonard Pfeiffer, want ik moet nu dringend ter zake komen, ging het zo. Ik zag wél een foto deze keer, en wat voor één. Normaal wordt de plaid over het naakte model gedrapeerd, maar bij deze foto van Pfeijffer was het omgekeerde het geval. Die is niet vlug beschaamd, dacht ik, maar misschien was het zoals met de hoed van Vekeman en was de reden voor deze pose voor El Ilja gewoon dat hij het durfde. De foto was kort voordien door Facebook verwijderd, en daardoor kreeg iedereen ze te zien. Ik klikte het beeld weg en dacht er niet meer aan, maar toen ik een week later een boekhandel bezocht in mijn woondorp, schoot mijn hand als door een vreemde kracht geleid, onweerstaanbaar uit naar Grand Hotel Europa. Pas later kwam het me ter ore dat het werk niet alleen een bestseller is, maar ook een GROTE roman. Wel, ik zal dat niet ontkennen. Ik heb heel veel plezier aan Grand Hotel Europa beleefd. Ik vond het heel mooi of beter gezegd accuraat van taal, wat ik even verdienstelijk vind. Er zit best veel humor in en het is met verrassende wendbaarheid opgebouwd. Bovendien heeft het boek wel degelijk inhoud, hoera!, hele lagen op mekaar gestapeld, en het verschafte me daardoor een intellectueel plezier dat me maar zelden te beurt valt.
Het feit dat -was hij daar nu weer?- Caravaggio voor de zoveelste keer werd opgevoerd om aan een boek een zevende laag van diepgang toe te voegen, veranderde daar niets aan. Het feit dat de schrijver in het boek doodgraag, veelvuldig, zeer uitgebreid en desnoods ten onpas zijn eigen erectie (of die van de protagonist, wie zal het zeggen?) bezingt, evenmin. Ik schrok er ook niet bepaald van moet ik zeggen, gezien mijn introductie tot de personaliteit van Pfeijffer via de voornoemde foto. Tenslotte ook niet de omstandigheid dat ik de begeerde Clio uit het verhaal, een zeldzaam onuitstaanbaar vrouwelijk personage vond, dat mij de hele tijd luid deed uitroepen: gooi dat verwende nest toch buiten!
Grand Hotel Europa bevat geënt op een kantje boordje bijna te klef romantisch verhaal, met in een Umberto Eco-achtige mystieke ondertoon, de beschrijving van een spannende schattenjacht. Deze zoektocht wordt op zijn beurt kunstig vervlochten met een onnoemelijk hilarische, maar tevens literair om duimen en vingers van af te likken analyse van het verval van Europa en haar oude cultuur. Dit onderzoek is bovendien van prachtig gedocumenteerde symboliek doortrokken en uiterst leerzaam.
Stilaan verwordt het oude continent tot een speeltuin, opgepeuzeld door massatoerisme, als een platgetreden bestemming voor de zendelingen van volkeren die wel nog over primaire levensenergie beschikken. Wij, verwende Europese intellectuelen, Pfeijffer zelf als primus inter pares, want op dat stuk kan hij volmondig met zichzelf (of minstens zijn hoofdpersonage) lachen, zitten erbij als de oude adel ten tijde van de Franse Revolutie, als ongelovige kippen broedend op onze privileges en onze authenticiteit, eieren die allang koud zijn van binnen. Het was confronterend en ik moest schuld bekennen. Ook wij hebben ooit gefulmineerd toen we op een goeie keer op Vlaanderen Vakantieland ons ‘hoogsteigen’ ‘verborgen’ strand aangeprezen zagen worden. We vreesden dat het nu voor goed gedaan zou zijn met doen alsof we zelf volbloed Spanjaarden waren. Pfeijffer heeft met Grand Hotel Europa op prachtige wijze aangetoond hoever we heen zijn op het oude continent. Dat doet lachen, dat stemt droef, dat doet nadenken. Daarom is het wellicht een grote roman.
Naderhand las ik ook nog een essay over Ironie van Pfeijffer, werkelijk de moeite van het lezen waard, en zag ik hem in de Afspraak, netjes tot aan de oren aangekleed in driedelig maatpak, zeer genuanceerd en met engelengeduld de vragen van Bart Scholts pareren. Voeg daarbij nog het feit dat Ilja Leonard Pfeijffer een classicus is van de zuiverste, helaas bijna uitgestorven soort, en u begrijpt dat ik hem zal blijven volgen vanaf nu. Misschien kom ik er langs deze weg toe me ook aan een dichtbundel te wagen? Dat zou mooi zijn.