top of page
Recent Posts
Featured Posts

Boeren slapen, maar nooit vast

Verhaal

El Jefe zit aan het stuur. Hij knippert nooit met zijn ogen en haalt ze niet van het wegdek af. Wilde wouden van vijf meter doormeter schieten langs ons heen, op links. De lucht wordt blauwer. We trekken zuidwaarts. Onze witte Hyundai Santa Fé is een onvermoeibare merrie. In haar binnenste dobber ik rond, veilig, warm en vrij van taakjes. Deze auto is de hemel, de beste plek.


Ik denk na over het boek dat ik thuis heb achtergelaten. Voor sommige mensen is blijven het levenswerk, elke dag besluiten niet weg te gaan, maar te wachten aan de zijde van iemand die in een levensbedreigend gevecht met zichzelf verwikkeld is geraakt. Voor die ongelukkige is elke dag opnieuw besluiten om er geen eind aan te maken het huzarenstuk. Dat doet hij voornamelijk voor die ander. Het zou niet netjes zijn er zomaar onderuit te muizen, nu de ander al die moeite voor hem deed. Blijven en in leven blijven. Blijft de wereld zo ronddraaien?


Ik doe nu wat El Jefe doet. Naar buiten kijken, het landschap glijdt voorbij. En verder gebeurt er niets.


*


We nemen de schade op. De putten in de vloeren, door binnenwaaiende winterstormen veroorzaakt, baren ons weinig zorgen. We halen onze schouders op bij het aanschouwen van een weggeknaagd vliegenraam. Het is onze buitenoven die het luidst om onze zorgen roept. De Berre is een beer, nog steeds, maar zijn pels is gebarsten. We pellen zijn huid eraf. Het is erg met hem gesteld. De barsten zitten diep. Laag per laag breken we hem af. Eerst het vel, dan de spieren. Het geraamte laten we zitten. We gaan tot op het bot. Daarna bouwen we hem weer op. Laag na laag. Vochtig en zacht is de klei die we aanbrengen. De Berre is geler nu dan voordien.


Als Marimor, onze kleine buurvrouw, ziet dat we prefab deeg gebruiken voor onze pizza’s, springt ze uit haar heksjesvel: ‘Kristien! Je moet zelf deeg kneden. Niet lui zijn. Abuelo (grootvader) teelde tijdens de burgeroorlog graan tussen de olijfbomen. Abuela (grootmoeder) bakte brood voor de hele berg, in een oven onder de grond. Jonge mensen zijn lui. Ze telen niet en ze kneden niet.’


*

De eerste nachten zijn koel en maanloos. Dit is geen kamer. Het is de volgende baarmoeder. Met mijn ogen wijd open zie ik niets. Alleen hermetisch zwart landt op mijn netvlies. De stenen kamer heeft een klein raampje dat op het noorden gericht is en bedekt is door een dik, dubbel gordijn. Zelfs als de middagzon pal in het zuiden staat, hebben we een lampje nodig om ons ondergoed uit onze koffer op te vissen. Uitermate stil is het hier, door de nacht en door de dikke muren. Ze zijn bijna een meter dik. Oude rotsen, in stukken gekliefd door handen van mensen die er niet meer zijn. Hier slapen wij. Rond vijf uur lopen de ratten over het dak. Dat horen we wel. Als de ratten er zijn, dan komt de zon op.


Maar later wordt het warmer, een hittegolf. Het raam moet open blijven. De maan zet de berg een week lang in een heldere gloed. We doen geen oog meer dicht.


*


Manolo tuurt de afgrond in. El Jefe wijst nogmaals. Dan ziet onze buur het eindelijk. Ha! Geen boom, maar een arbolito, een kléin boompje. El Jefe wijst nu naar het andere uiteinde van het terras. Hij heeft het pas ontzet. Het heeft hem twee dagen tijd gekost. De distels zijn weg. Het borstelige onkruidgras staat kort. In het verlengde van zijn vinger staat nog een boompje.

‘Mandarinas,’ zegt El Jefe, met tevergeefs weggemoffelde trots.

‘Ha!’ roept Manolo, alsof hij het licht gezien heeft. Hij steekt zijn vinger in de lucht als Wicky de Viking. Hij lacht breed. Dan zet hij een plechtige stap achteruit en spreidt zijn armen als om het volledig terras dat daar beneden ligt, te omvatten.

Huerta!’ roept hij. Een boomgaard!


*


Arbolito is verdroogd. Hij is uitgegraven door everzwijnen, de nieuwe bewoners van de Berg. We zijn in rouw.


*


We hebben een nieuw kookvuur met een oven van negentig centimeter breed de berg opgesleept en dan het huis in. Ik ben er heel gelukkig mee en voel mij geïnspireerd.


Het nieuwe kookvuur stelt niet teleur. Integendeel, maar het moet gezegd: je kunt geen taarten maken op het zicht of uit je hoofd. Ratatouille wel. Taarten niet. Boterkoeken evenmin. Creativiteit en pasteibakkerschap gaan niet samen. In een clafoutis hoort bloem te zitten, anders wordt het een zoete omelet met fruit. Walgelijk is dat. Dat kan je iemand van wie je houdt niet voorzetten. Wie taarten wil bakken, moet kookboeken inpakken.


*


Een grijze truck stopt. Het is Marimor in het gezelschap van haar zoon Antonio, die altijd lacht, maar nooit het achterste van zijn tong laat zien. Het kleine heksje van de berg is ongeveer anderhalve meter lang. Ze valt eerder uit haar veertig jaar oude truck dan dat ze eruit klimt. Vandaag lukt het zonder stok. De zoon opent de laadruimte. Drie grote honden springen eruit en stormen op ons af. We gaan achter de tuintafel staan.

‘Kristien!’ roept ze, terwijl ze het hete zandpad over pikkelt. ‘Escucha me! Luister! Jij moet geen witte diesel meer kopen. Dat is geld uitgieten op de grond. Je moet nooit geld uitgieten op de grond. Ik koop rode diesel. M’entiendes? Versta je? We doen de prijs in drie en elkeen giet bij als het op is. Akkoord? Natuurlijk akkoord. Anders is het geld weggooien. Niemand moet zomaar geld weggooien. Niet iemand met weinig geld en ook niet iemand met veel geld. Het is de helft van de prijs. Daar kun je niet tegen zijn.’

Ik knik.

‘Mijn vrienden kopen die diesel,’ vervolgt ze, ‘en dan krijg ik die van hen en jij krijgt die van mij, ook aan de helft.’

‘Dat zijn goede vrienden,’ zeg ik.

Claro!’ roept ze. ‘Er zijn heel veel slechte mensen, die moeten mij niet. Maar de goede mensen houden van mij.’

Ze slaat haar armen om zichzelf heen en wiegt heen en weer. Ze lacht haar brokkenmondje wijd open.


Plots komt ze in beweging en pikkelt terug naar de wagen. Nu begint het afscheid.

‘Ik ben bang om alleen te komen,’ zegt ze. ‘Als ik een gat in mijn band krijg of flauwval, hoe geraak ik dan terug? Ik blijf beneden, daar heb ik ook een boomgaard. Er zijn Duitsers komen wonen. Ze hebben land gekocht en een huisje. Ze maken overal grote ramen en lopen op blote voeten.’

In de logica van Marimor betekent dit dat ze het hier nooit gaan redden. Ze snappen het land niet.

‘Ik praat met ze via Google. Ze hebben gezegd, kom ons maar bezoeken in Duitsland!’ Een kleine pauze. Ze laat de stilte wegen. ‘Maar ik heb gezegd, nee bedankt, ik zit hier goed.’


*


Er zijn geen olijven dit jaar. Er zijn ook bijna geen takken meer aan de bomen, zo grondig zijn ze door Manolo gesnoeid. ‘Arboles descansan,’ zegt de grote man met de donkere krullen. De bomen rusten. ‘Volgend jaar,’ zegt hij, ‘dan zal er een massa zijn!’ Ik wil het graag geloven en El Jefe zeker.


*


Mijn dochter zegt dat ik op een mooie manier oud ben. Al haar vrienden zeggen het, zegt ze. De kinderen lachen zich een bult als ik de liedjestekst: ‘Hoy no vamo dormir, sin pyama, sin pyama’ niet uit mijn hoofd krijg. Mama zingt het hipste liedje van het moment, wat een grap.

Het is erg vreemd. Ik probeer op diezelfde manier naar mijzelf te kijken. Het lukt me niet. In de paskamer van de Stradivarius van Tortosa is het ijskoud door de meedogenloos blazende airco. Ik kom tot diepgaande inzichten. Ik begrijp wat mooi oud zijn betekent en hang de kleurige topjes terug. Het trekt echt op niets op mijn mooi oud geworden lijf.

Onder de avond brengt Manolo een hele emmer verse eieren. Hij legt iets uit over oudere vrouwen. Dat ze zwaar onderhandelen en dat ze liever een stuk van een kip in de supermarkt kopen dan een oude soepkip van hem, met pluimen en al. Tja, ze willen niet doen wat hij vraagt, die oude vrouwen. Hij zegt echter helemaal niet ‘oud’. Hij zegt ‘groot’: mujeres grandes, ‘grote vrouwen’. Voorbij hen geraakt hij niet. Daarom verkoopt hij nu aan de Pakistani in Tortosa. Ze betalen maar de helft van de prijs, maar ze geven hem afval uit het restaurant en de winkel voor de kippen. En zo blijft zijn zaakje draaien, als een perpetuum mobile. Waarom wij onze eieren helemaal gratis krijgen is me niet duidelijk. Wij geven hem niets, behalve moeilijke vragen in onbegrijpelijk Spaans.


*


Ratje hangt dubbelgevouwen in de vijgenboom. Hij kijkt ons aan met zijn zwarte oogjes wijd open. Hij loopt niet weg. Ratje is onze vriend. Alleen spijtig van die kale staart. Toch houden wij van hem. Elke dag gaan we kijken. Hij hangt altijd aan de zelfde tak. Lui en loom van de hitte, net als wij.


*


Ratje heeft deze nacht een halve centimeter afgeknaagd van de massieve buitendeur van de werkplaats. Urenlang is El Jefe door hem uit zijn slaap gehouden. Iets schuurde en piepte in de nacht. Hij had geen idee wat het kon zijn.

Nu liggen de snippers hout te wentelen in de ochtendbries. Ratje was beter braaf en schattig in de vijgenboom blijven zitten. El Jefe is niet blij.


*


Er ligt een dood, kaal miniratje op de vensterbank, dicht bij de vijgenboom. We verzamelen ons met vier voor het raam en kijken ernaar met ontzag. Ratje is blijkbaar een meisje en al de hele tijd zwanger, daar in haar boom. El Jefe is een boer in hart en nieren. Hij weet hoe de dingen gaan. Ratje knaagde een centimeter deur weg op één nacht. Als tien maal tien ratten tegelijk gaan knagen, kosten ze je al gauw een hele voordeur per seizoen. ‘Il y a quand-même des limites,’ zegt El Jefe tegen ons. Er zijn nog altijd grenzen. De vredige co-habitation tussen ons en Ratje is voorbij. Ratje moet eraan. Wij weten dat er geen andere weg is. El Jefe rijdt naar de stad om het nodige. Wij, de gevoelige zielen, treuren nu al. Mijn moeder belt. Zij steunt El Jefe voor méér dan honderd procent. Ook zij weet hoe de dingen gaan. Mujeres grandes, weet je wel.



Search By Tags
bottom of page